Waterwortels
Water voelt het meest als thuis.
Niet het bos, de stad, de pleinen,
het sportveld, de kerk, school,
mijn vriendjes, ons huis, mijn broer,
mijn ouders, mijn slaapkamertje of mijn bed.
Elk voorjaar fietsen langs de Rijn, IJssel en Waal,
wind op mijn huid,
de zon weerkaatst in de beweging van de rivier,
een zeil, een veerpont,
boterhammen en een pakje Capri-Sun uit de fietstas.
Elke zomer in het zwembad,
straaltjes langs mijn haar in mijn gezicht,
op mijn buik op een handdoek in het gras,
druppels op de huid van mijn bovenarm,
langzaam drogen in de zon.
Hoewel walvissen over het algemeen solitair leven, komen ze onder bijzondere omstandigheden samen. Zo zijn er beelden van een grote groep vrouwelijke walvissen tijdens de geboorte van een kalfje dat nog niet kan zwemmen als ze uit de baarmoeder in zee plonst. Blijkbaar is de ruimte in de baarmoeder van de walvis krap, waardoor het laatste stukje kalf, de staart, opgevouwen zit. Zodra ze volledig geboren is, vangt een van de walvissen haar op, draagt haar naar het oppervlak en legt haar op het vlot van lichamen dat de moeder en tantes samen maken, net zo lang tot het verse walvisje zich in haar totale lengte heeft uitgestrekt en moeder en kind in staat zijn om samen verder te zwemmen.
16 jaar is ze, mijn moeder. Er is niemand die ze kent in de kille, witte kamer van kraamkliniek de Hemelse Berg, waar ze - in een bed met stijf gestreken lakens - ligt te bevallen. Later herinnert ze zich vooral de handen van de maatschappelijk werkster die haar ogen en oren dichthouden. Herinnert ze zich haar woorden: het is beter dat ze mij - haar baby - niet ziet, niet hoort. Het is beter dat ze zich niet aan mij hecht. De maatschappelijk werkster weet niet dat ik al geworteld ben in mijn moeders water.
Ik word na mijn geboorte niet stevig bij mijn moeder geplant,
mijn worteltjes niet in een vochtig bedje gestoken, slap nog,
liefdevol aangedrukt,
maar tussen witte, stijf gestreken lakens gelegd in het weeshuis, 25 kilometer verderop.
Kindertehuis De Beuk.
Ik lig daar 5 maanden, mijn worteltjes verlangend naar haar water,
tot ik word opgehaald door een echtpaar met het verlangen naar een baby.
Ik vraag me soms af hoe mijn leven er uit had gezien als de moeder en zussen van mijn moeder bij haar waren geweest,
naast haar hadden gestaan
en een stevig vlot hadden gebouwd om eerst haar
en daarna ook mij te dragen,
ons veilig te houden tot zij en ik
samen verder konden.
Wie was ik dan geweest, wie was mijn moeder geweest?
Hoe zou ik dan geworteld zijn?
Zou ik gehecht zijn? Zou mijn dochter gehecht zijn?
Zou ik in staat zijn om te voelen zonder daarvoor eerst jaren in therapie te moeten? Zou ik gezonde relaties hebben met mannen, of zou ik wél voor een vrouw gaan?
Zou ik reizen, een avonturier zijn,
een schrijver, een mensenrechtenactivist?
Een halve eeuw zoeken
Wat is mijn plek
Waar hoor ik thuis
Ik ben het kind van een kind,
alleen in het kraambed
Ogen en oren gesmoord
Ik lijk op haar
Maar heb haar nooit gekregen
Ben jij mijn moeder?
Soms fantaseer ik dat ik terug het water in kruip.
Eerst voor een paar uren,
al snel worden het dagen,
dan maanden, ten slotte eeuwen.
Ik verander langzaam in het waterwezen dat ik altijd was
Ik verlies mijn haar,
mijn huid wordt dik en taai. Grijs en koel onder je handen.
Onder mijn huid vormt zich blubber.
Ik gedij.
Ik stel me voor dat ik anderen ontmoet. Anderen die net als ik nergens anders wortelen dan in water.
Mijn zusters.
We vormen een groep, de groep vormt een vlot
en we vangen een pasgeboren baby van een van ons.
We brengen haar naar het oppervlak en dragen haar, wiegen haar,
net zo lang tot ze zich helemaal heeft uitgestrekt tot haar volle lengte.
Reacties
Een reactie posten